Politiek & economie

Het Italiaanse parlement bestaat uit een Kamer van Afgevaardigden met 630 leden en een Senaat met 315 leden. In theorie kunnen de Italianen iedere vijf jaar naar de stembus gaan om de vertegenwoordigers van het parlement en van de gewestelijke raden te kiezen. In de praktijk vinden er in Italië vaak vervroegde verkiezingen plaats. Erg stabiel is de Italiaanse politiek namelijk niet: de kabinetten na de Tweede Wereldoorlog zitten gemiddeld zo'n elf maanden.

De president heeft in principe een ambtsperiode van zeven jaar en wordt gekozen door een verenigde zitting van de twee kamers aangevuld met drie vertegenwoordigers van elke regionale raad. De president heeft het recht om het parlement te ontbinden, de ministers-presidenten te benoemen en mag ook een wetsontwerp vasthouden om in beraad te nemen. Na het beëindigen van zijn ambtsperiode wordt hij automatisch lid van de Senaat voor het leven. De voorzitter van de Senaat is de plaatsvervanger van de president.

Italië veranderde na de Tweede Wereldoorlog in een moderne industriële natie. Tussen 1950 en 1980 groeide het bruto nationaal product (bnp) per hoofd van de bevolking met maar liefst 200%. Na 1980 ging het allemaal wat minder en daalde de groei tot gemiddeld 1,3% per jaar. Het gevolg daarvan was dat de werkloosheid steeg tot 11% in 1987 en bovendien groeide de staatsschuld.

Opvallend aan de Italiaanse economie is het grote verschil in welvaart en ontwikkeling tussen het geïndustrialiseerde noorden en het nog overwegend agrarische zuiden.

Karakteristiek voor de Italiaanse economie was de grote rol die de overheid had. Niet alleen de lokale voorzieningsbedrijven, de spoorwegen en de luchtvaartmaatschappijen zijn staatsondernemingen, ook de aardolie- en aardgasbedrijven, de staalindustrie, de scheeps- en treinbouw, de machine-industrie en de hoogovens waren voor het grootste deel in staatshanden.

Meer weten over reizen naar Italië?

Bekijk hier alle informatie

Reizen naar Italië