Geografie

Het land bestaat uit drie grote geografische landschappen: vanuit het noorden verandert het landschap geleidelijk van vlak laagland via middelgebergte naar het hooggebergte van de Alpen.

Het Noord-Duitse laagland (0–200 m)maakt onderdeel uit van het Oost-Europese laagland, dat zich uitstrekt van de Baltische staten, langs de kusten van Polen en Duitsland tot de noordelijke provincies van Nederland. Het vruchtbare Noord-Duitse laaglandlandschap is gevormd in de ijstijden van het pleistoceen, heeft een zacht golvende bodem en is hier en daar geheel vlak.

Het Duitse middelgebergte (200-1500 meter) vormt een natuurlijke scheiding tussen het noorden en het zuiden van de Bondsrepubliek en is geologisch gezien een zeer gecompliceerd gebied. In het hele middelgebergtegebied hebben rivieren diepe dalen uitgesneden in de bergketens: de Rijn, de Main, de Moezel en de Neckar. De meeste dorpen en steden zijn in deze rivierdalen gebouwd en de hellingen zijn zeer geschikt voor wijnbouw.

De Alpen is een jonger gebergte dan de middelgebergten in Duitsland. Hierdoor zijn de toppen van de Alpen spitser dan die van b.v. het Zwarte Woud of het Erz-gebergte. Ten zuiden van de Donau gaat het middelgebergte langzaam over in de Alpen. Het land stijgt daar geleidelijk en gaat over in het morenegebied van de Voor-Alpen, met een gemiddelde hoogte van 500 meter, een bosrijke omgeving met zowel heuvels als veel meren. In het uiterste zuiden ligt het vrij kleine Duitse aandeel in de Alpen dat tevens de grens vormt met Oostenrijk, de zogenaamde Kalkalpen.

Meer weten over reizen naar Duitsland?

Bekijk hier alle informatie

Reizen naar Duitsland